Edwin Delsing haalde het in 1509 verschenen satirische maar invloedrijke werkje ‘Lof der Zotheid’ aan in een artikel van 7 januari van ‘Libertair Perspectief’ over de functie van onwetendheid in de samenleving, waarin hij positieve aspecten van onkundigheid belicht. In ‘Lof der Zotheid’ wordt op humoristische wijze gesteld dat de dommen (de ‘Zotten’) een veel gelukkiger leven leiden dan de niet-dommen en in ’t bijzonder de wijzen, want de dommen volgen zonder er verder bij na te denken, hun eigen, hartstochtelijke aard, en voelen zich daar gelukkig bij. Volgens Edwin zorgen deze dommen er bij elkaar voor dat er dan een samenhang in de samenleving ontstaat die op natuurlijke wijze een barrière vormt tegen te radicale veranderingen.
In 1976 verscheen er wederom een satirisch – en onderhand eveneens invloedrijk geworden- werkje over domheid dat als een antwoord op “Lof” betiteld zou kunnen worden, en waarvan de conclusies in precies de tegenovergestelde termen daarvan gesteld zijn. De dommen schaden zichzelf en doen zichzelf tekort op een wijze die anderen ook schaadt; niemand schiet er dus iets mee op.
In ‘Wet der Domheid’ (werkelijke titel “The basic laws of human stupidity”) waarschuwt de schrijver tongue-in-cheek voor de door hem gestelde onderschatting van het aantal domme mensen in de samenleving. ‘Die mensen gebruiken de vrijheid die ze hebben om maar te doen wat in hen opkomt, en met elkaar hebben ze een destructieve uitwerking op de samenleving’.
Gedragsverschillen
Wel moet bedacht worden dat in “Lof” eigenlijk een ander aspect van domheid benadrukt wordt dan in ‘Wet der Domheid”; bij “Lof” gaat het vooral over het volgen van hartstochten maar niet van fanatisme en gevaarlijke verslavingen, waar in “Wet” we vooral moeten denken aan onberedeneerd en inconsistent gedrag.
Edwin noemt in zijn artikel het verschil tussen ‘de Dommen’ die zich als groep kunnen manifesteren als ‘willoze’ kuddedieren, maar ook als wel ‘wilhebbende’ stamdieren, waarvan de individuen ondanks hun onwetendheid, zelf beslissingen kunnen nemen, en welke laatste groep veel meer typerend is voor de mens als soort. Maar stamdieren kunnen wel degelijk, onder de juiste omstandigheden, zich als kuddedieren gaan gedragen. Het menselijk equivalent van lemmingengedrag, massaal zelfmoord plegen door zich in zee storten, is dat van de volgelingen van de rattenvanger van Hamelen (overigens is de opvatting van lemmingen als domme zelfmoordenaars intussen ontkracht. In de in 1958 uitgebrachte Oscarwinnende Disneyfilm ‘White Wilderness’ gooiden de producenten lemmingen van een klif om maar het stereotype beeld van de lemming te bevestigen. Lemmingen echter, migreren als de bevolkingsdichtheid te groot wordt en vergissen zich soms in de breedte van rivieren en meren waardoor niet alle deelnemers aan zo’n migrerende groep de overzijde halen). Andere voorbeelden van massazelfmoord bij mensen zijn die van de Israëlieten die zich massaal van de Massadarots stortten, en die van de Jonessekte in Guyana.
Het individu versus de groep
In “Lof” wordt vooral het individu beschreven, als lid van een kenmerkende groep, waarvan er vooral twee benadrukt worden, de “Zotten” en de “Wijzen”, en in “Wet” wordt vanuit de groepen, waarvan er 5 genoemd worden, het kenmerkende individu ervan beschreven. Het gaat hierbij om de ‘Intelligenten’, de mensen die zowel goed zijn voor zichzelf alsmede anderen bevoordelen, de ‘Naïeven’/’Hulpelozen’, dat zijn diegenen die zichzelf benadelen maar anderen bevoordelen, de ‘Bandieten’, die zichzelf bevoordelen maar anderen benadelen, de “Ineffectieven’, ze bevoor- of benadelen per saldo noch zichzelf noch anderen, en de ‘Dommen’ die per saldo niemand bevoordelen maar gedrag nadelig voor zichzelf en anderen vertonen.
In tegenstelling tot in de “Lof der Zotheid” waarbij de dommen vooral het gewone volk zijn en de wijzen de intellectuele elite, zijn in “Wet” de dommen degenen die zich puur door domme gedragingen als leden van die categorie kenmerken, geen ander aspect van de domme is kenmerkend. Een domme kan van alles zijn, iemand met een laag IQ, of een Nobelprijswinnaar, een analfabeet, politicus, een hoogleraar, een miljonair.
Onwetenden, ‘vergiftigden’, en ‘onvoorspelbaren’
Bij Delsing vallen de Dommen in twee groepen uiteen: de Onwetenden, die in een onbedorven geestelijk milieu verkeren, en die Dommen die door de overheid, volksmenners, en andere manipulators geestelijk ‘vergiftigd’ zijn. De laatste groep laat zich op dwaalpaden leiden die tot grote schade kunnen leiden van henzelf en hun omgeving. De ‘Onwetenden’ daarentegen beseffen dat ze weinig weten, en zijn daarom voorzichtig, ze letten vooral goed op, en overleggen zonder vooroordeel, met anderen in hun omgeving -vaak ook onwetenden- over problemen die ze tegenkomen.
In “Wet” houdt de schrijver zich niet bezig met waarom iemand in een van de 5 categorieën zit maar noemt de kenmerken van zo iemand. De mensen in de 4 categorieën van de niet-dommen worden als een onvolmaakte en inconsistente groep gezien; “Soms gedragen we ons intelligent, soms worden we misbruikt, of zijn we zelfzuchtige rakkers… En soms zijn we een beetje van beide”. Daarentegen gedragen de Dommen zich -wellicht contra-intuïtief-, als voorbeelden van consistentie, namelijk immer met onveranderlijke idiotie handelend. Helaas is constante domheid dan ook maar het enige constante kenmerk van de Domme. Dit is volgens de schrijver wat domme mensen zo gevaarlijk maakt. Dat komt vooral omdat redelijke mensen uitgaan van het welbegrepen eigenbelang van andere mensen en zich moeilijk iets anders kunnen voorstellen. Neem bijvoorbeeld de eerdergenoemde Bandiet. Deze handelt anders dan de meerderheid van mensen, die in mindere of meerdere mate rekening houden met de belangen van anderen. Maar hij doet dat wel volgens een duidelijk navolgbare logica, namelijk zelfbevoordeling. Hij is daarom categoriegewijs minder gevaarlijk en schadelijk dan de Domme; omdat de Bandiet logisch is, is hij voorspelbaar en kun je een verdediging tegen hem opbouwen. De enige verdediging tegen een Domme is hem zoveel mogelijk uit de weg gaan, geen afspraken met hem te maken, en transacties met hem te vermijden.
In “Wet” maakt het juist dus niet uit vanuit welke kennisachtergrond de Domme handelt, omgaan met de Domme is altijd riskant. Vanuit deze opvatting is dus het optreden van het door Delsing genoemde positieve fenomeen van ‘zwermintelligentie’ puur een gelukstreffer, ‘je weet maar nooit hoelang de leden van zo’n ‘zwerm’ bij elkaar blijven, en niet een rattenvanger achterna gaan’. Maar uiteraard is het wel zo dat de kans op het ‘rattenvanger’-fenomeen groter is naarmate de overheid actiever wordt om de Grote Massa van Onwetende Dommen ‘op het juiste pad te leiden’.
Tegenstellingen
Wie heeft er nou gelijk, Delsing of de schrijver van “Wet”?
Ondanks dat de schrijvers van “Lof” en “Wet” beiden hun satirische schrijfsels uit een opwelling op papier hebben gezet, en zij deze slechts in intieme kring met andere deelden uit angst voor reputatieschade (“Het mocht eens verkeerd, nl. serieus bedoeld, door de buitenwereld worden opgevat…”) was de geest uit de fles zodra zij meer dan enkele exemplaren naar anderen deden uitgaan. Tandenknarsend en met tegenzin hebben zij vervolgens onder grote druk van anderen, hun artikelen voor publicatie voorbereid en als boek doen uitgeven. Er ontstond vervolgens grote beroering, hoon en lof alom werden hun deel, en uiteindelijk gebeurde het onvermijdelijke: het werden klassiekers. Vooral door de vorm waarin “Wet” was gegoten ontstond er bij menswetenschappers in toenemende mate de vraag of de geformuleerde ‘wetten’ in “Wet” ook als waar of onwaar bewezen konden worden. Een interessante aanzet is “Testing Carlo Cipolla’s Laws of Human Stupidity with Agent-Based Modeling” door Andrea Tettamanzi and Célia da Costa Pereira, waarin in elk geval wordt aangetoond dat Cipolla’s stellingen vatbaar zijn voor serieus onderzoek.